Op zondag 18 juli reden we naar Gent. We hadden de wagen geparkeerd nabij het Citadelpark, aan de oude gebouwen van de Hoge School. Daar recht tegenover liggen de moderne gebouwen van de Gentse universiteit, waarin ondermeer het gloednieuwe universiteitsmuseum is ondergebracht.
Dat museum was de reden waarom we naar hier waren gekomen, maar eerst wilden we graag een bezoekje brengen aan de befaamde plantentuin en serres van de Gents universiteit. Een pad langs de hoge universiteitsgebouwen leidde ons erheen.
Het eerste wat we zagen was de enorme rotstuin, die werd aangelegd na de Tweede Wereldoorlog met de fondsen van het Marshallplan.
Het was rond het middaguur op deze warme, zomerse zondag. Het was er heerlijk stil. Slechts enkele mensen genoten er van hun lunchpauze of gewoon van de zalige rust aan de mooi aangelegde vijvers in de tuin.
De plantentuin van de Gentse universiteit werd reeds in 1794 opgericht, onder het bewind van Napoleon. In 1804 werd de tuin overgedragen aan de stad Gent. Nadat Willem I in 1817 de Gentse universiteit had opgericht werd met het stadsbestuur een overeenkomst gesloten waarin de universiteit het vruchtgebruik kreeg over de plantentuin. In 1903 verhuisde de tuin naar en stuk grond gelegen aan het Citaldelpark en kreeg de universiteit het volledige zelfbestuur over de plantentuin. Het was er zalig kuieren in de schaduw van de vele bijzondere planten in deze tuin.
De plantentuin beheert een collectie van meer dan 10 000 plantensoorten en is onderverdeeld in een arboretum, een mediterrane afdeling en diverse thematische tuinen. De plantkundigen van de UGent verzamelen planten uit de hele wereld. Men beschikt er eveneens over een enorme verzameling stekjes en zaden die gedurende twee jaar worden bewaard in een koelkast bij 5°C. Elk jaar verzend de universiteit zaden naar meer dan 500 botanische tuinen over de hele wereld.
Op bepaalde plekken in de tuin hadden we zicht op de oude gebouwen van de universiteit.
Maar ook op de wat nieuwere gebouwen waarin het GUM (Gents Universiteits Museum) is ondergebracht. Wat verder lagen de ongeveer 4000 m2 aan tropische en subtropische serres. Daar gingen we eerst een kijkje nemen.
Maria van Bourgondië groeide als jong meisje op in de grafelijke residentie “Hof ter Walle” in Gent. Dat zij als gravin van Vlaanderen eveneens de titel van hertogin van Bourgondische droeg had ze te danken aan het feit dat haar betovergrootmoeder Margaretha van Male in 1369 met veel pracht en praal in Gent huwde met de jongste zoon van de toenmalige koning van Frankrijk, Filips de Stoute. Deze maakte van het Franse Bourgondië een onafhankelijk hertogdom, afgescheiden van Frankrijk. Door het huwelijk werd Margaretha van Male de stammoeder van de nieuwe Bourgondisch-Nederlandse hertogelijke dynastie. Vanaf dan behoorden de lage landen tot het Bourgondische rijk.
Margaretha van Male
Het was graaf Lodewijk van Male die in de 14de eeuw het “Hof ter Walle” in Gent liet ombouwen tot grafelijke woonst, omdat het Gravensteen als militaire burcht niet langer meer geschikt was als woonst. Het “Hof ter Walle” werd omgedoopt tot “Prinsenhof”. Van het Gentse Prinsenhof rest nu alleen nog de poort van één van de bijgebouwen.
Het verdwenen Prinsenhof in Gent
Honderd en acht jaar nadat haar betovergrootmoeder met de zoon van de Franse koning was gehuwd, kreeg Maria van Bourgondië in het Gentse Prinsenhof, waar ze samen met haar stiefmoeder Margaretha van York woonde, het nieuws te horen dat het gruwelijk verminkte lijk van haar vader was teruggevonden op het slagveld. Voor het morrend volk van die tijd was dat een opluchting. Eindelijk waren ze verlost van de tirannieke Bourgondische heerser. Maar voor Maria, toen amper twintig jaar oud, was het een vreselijke tijding. Als enig kind van Karel de Stoute erfde zij het Bourgondische rijk en alle problemen die daarmee gepaard gingen.
Lodewijk XI
Slecht nieuws komt nooit alleen. Zo bereikte haar ook het bericht dat de legers van de Franse koning Lodewijk XI het hertogdom waren binnengevallen. Meer nog, de steden zoals Gent en Brugge kwamen in opstand en eisten meer autonomie. Lodewijk XI deed er alles aan om onenigheid te zaaien in het Bourgondische rijk om op die manier gemakkelijk het hertogdom terug te kunnen inpalmen.
Twee raadgevers en vertrouwelingen van het Bourgondisch hof, Hugonet en Humbercourt, moesten boeten voor het harde beleid van Maria’s vader. Ze werden op witte donderdag van het jaar 1477 onthoofd op de Gentse Vrijdagmarkt. Het schavot stond ongeveer waar nu het standbeeld van Jacob van Artevelde staat.
De Gentse Vrijdagmarkt
In een wanhoopspoging om de gemoederen te bedaren, trachtte Maria van Bourgondië de executie te verijdelen door op het balkon van het Tooghuis oftewel het Toreken in Gent (dat er toen enigszins anders uitzag dan nu) te klauteren en terwijl de beul al klaar stond van daaruit te smeken om het leven van de beide heren te sparen. Maar ze kon nauwelijks haar stem verheffen boven het gejoel en de woedende kreten van de opstandige Gentenaren. Haar smeekbeden waren tevergeefs. De beul deed beide koppen rollen. Het zag ernaar uit dat het einde van het Bourgondisch rijk in zicht was.
Het Toreken aan de Vrijdagmarkt in Gent
Uiteindelijk slaagde Maria van Bourgondië erin om het op een akkoord te gooien met de Staten-generaal van de lage landen die haar militaire steun beloofden. Maar het was vooral haar huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk op 19 augustus 1477, die redding bracht. Hij was tenslotte de zoon van de keizer van het heilig Roomse rijk. Met deze machtige man aan haar zijde waren de snode plannen van de Franse koning gedwarsboomd en zag de toekomst van het Bourgondisch rijk er opnieuw rooskleurig uit.
De strubbelingen met Frankrijk zouden echter nog lang aanhouden en waren in feite onderdeel van de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland, waarbij de Bourgondiërs de kant van de Engelsen hadden gekozen. Het was de kleinzoon van Maria van Bourgondië die er uiteindelijk korte metten zou mee maken, een rijk zou stichtten dat zelfs groter was dan het oude Romeinse rijk en zichzelf Keizer Karel zou laten noemen. Maar dat is weer een andere geschiedenis.
Het was gelukkig niet allemaal kommer en kwel in het leven van Maria van Bourgondië. Zo waren er de blijde intredes die ze, na het huwelijk, samen met haar kersverse echtgenoot deed in verschillende steden in de lage landen. Daarover vertel ik meer in een volgende reeks over de hertogin. Dan maken we ook kennis met Jan van Dadizele, een machtig man in Vlaanderen en een vertrouweling van de hertog Maximiliaan en hertogin Maria van Bourgondië. We gingen hem opzoeken in Dadizele.
(wordt later vervolgd)
Geraadpleegde bronnen :
De Bourgondiërs door Bart van Loo, uitgegeven door de Bezige bij
We keren nog even terug naar het Industriemuseum in Gent. Het was vooral de afdeling “Grafische technieken” van het museum die er onze bijzondere aandacht kreeg. In de historische drukkerij van het Industriemuseum werd ik als het ware veertig jaar terug in de tijd geflitst. Ik gaf uitleg aan mijn metgezellen over alles wat er te zien was en haalde herinneringen op aan vervlogen tijden.
Beroepshalve heb ik 40 jaar van mijn leven doorgebracht in de wereld van de grafische technieken en kunsten. Toen ik nog studeerde leerden we nog over de oude methodes, waarbij er nog werd gewerkt met uit lood gegoten letters, typografie genaamd. Een techniek die ik in het begin van mijn loopbaan nog zelf in de praktijk heb toegepast. Maar ook de nieuwste ontwikkelingen van de moderne offset-druk kwamen in mijn studietijd reeds aan bod. Ik was amper afgestudeerd toen de “offset” voor een enorme omwenteling zorgde in de grafische sector. De typografie was in het huwelijksbootje gestapt met de fotografie en werd voortaan de reprografie. Nog later was het de digitalisering die in een mum van tijd de hele drukkerswereld op z’n kop zette. Ik heb het allemaal van dichtbij meegemaakt.
Nu dacht ik zo bij mezelf, ik ben al meer dan vijftien aan het bloggen en heb het op mijn blog haast nooit gehad over het beroep dat ik zovele jaren heb uitgeoefend. Nu ik al twee jaar met pensioen ben is het misschien tijd om daar eens iets meer over te gaan schrijven. Daarom heb ik het vermetel plan opgevat om vanaf nu, ongeveer om de maand, een artikeltje op deze blog te posten over de geschiedenis van de drukkunst, aangevuld met persoonlijke anekdotes uit mijn beroepsleven. Het eerste artikel komt er vrijdag al aan. Daarin zal ik het hebben over het prille begin van de drukkunst toen Bi Sheng, een Chinees die leefde in de elfde eeuw, plots op een mooie dag in het jaar 1040 een lumineus idee kreeg.
Wij brachten dus een bezoek aan het Industriemuseum in Gent, dat de industriële evolutie in de 18 de, 19 de en 20 ste eeuw op zeer aanschouwelijke wijze in beeld brengt. Het museum besteed tegelijkertijd ook aandacht de sociale wantoestanden, miserabele werkomstandigheden, armoede en uitbuitingen die daarmee gepaard gingen. Het museum is voornamelijk gestoeld op twee Gentse industriële nijverheden uit de voorbije eeuwen . Eén daarvan is de textielnijverheid, een nijverheid die reeds sinds de middeleeuwen voor Gent van groot economisch belang was.
We konden er een blik werpen op de “Spinning Jenny”, ook “Mule Jenny” genoemd (Jenny is een verbastering van het engelse woord “engine”), een deels met de hand aangedreven machine voor het spinnen van katoen, die aan het einde van de 18 de eeuw door Lieven Bouwens met een list van Engeland naar hier werd gesmokkeld. Daarvoor werd hij in Engeland bij verstek ter dood veroordeeld. Katoen, dat door de slaven in Amerika werd verbouwd, werd in Engeland gesponnen maar was in die tijd nog zo goed als onbekend in de rest van Europa. Met de “Mule Jenny”, die 48 draden tegelijk kon spinnen startte Lieven Bouwens bij ons en in Frankrijk diverse katoenspinnerijen op.
Die Lieven Bouwens was echter allesbehalve een grote weldoender. De arbeiders en arbeidsters die in zijn fabrieken werkten waren onderworpen aan regels en willekeur. Voor een hongerloon moesten de mensen vaak twaalf uur per dag werken in slechte omstandigheden. Bouwens voerde ook het systeem in van boetes voor wie te weinig werkte of zich niet aan de regels hield. Er werkten ook heel wat kinderen in zijn fabrieken. Van zodra ze 8 jaar oud waren moesten ze volop meedraaien aan de machines. Op een foto uit het museum is een groep jonge meisjes te zien die waren te werk gesteld in de spinnerijen.
Maar ondanks alle uitbuiting van zijn werkvolk, vond Lieven Bouwens dat hij nog te weinig winst maakte. Hij slaagde er zelfs in om toelating te verkrijgen om gedetineerden in de gevangenis gratis voor hem te laten werken. In het museum zagen we deze ovalen twijnmolen die ooit in de Gentse gevangenis heeft gestaan en waar gedetineerden op moesten werken. De molen dateert uit 1773 en is de oudst bewaarde twijnmolen ter wereld.
En dan was er ook nog deze indrukwekkende machine van wel 50 meter lang, die diende om gesponnen garen op bobijnen te winden. Het ding ging over een breedte van enkele meters aan een hels tempo over en weer en de arbeidsters (vaak kinderen) die erop werkten moesten steeds meelopen met de machine. Dat werd getoond in een oude filmopname die aan het eind van de zaal op de muur werd geprojecteerd. Hoe zwaar en gevaarlijk dit labeur moet zijn geweest is ook te zien in de film “Daens” van Stijn Coninckx. Als jullie acht minuutjes tijd over hebben, moeten jullie hier maar eens klikken.
Er zijn in dit museum nog véél meer interessante dingen te zien over de geschiedenis van de textielindustrie. Maar het zou ons te ver leiden om daar over uit te wijden. Er is in het museum echter nog een andere afdeling op de vierde verdieping, die pas vorig jaar is open gegaan en gewijd is aan de geschiedenis van de grafische technieken. En laat dat nu iets zijn waar ik uit persoonlijk ervaring veel kan over vertellen. Het was vooral deze verdieping van het museum waar onze interesse naar uitging en waarvoor we naar hier waren gekomen. Ik heb intussen het plan opgevat om op deze blog omtrent de drukkunst iets te doen. Hoe dat precies zit vertel ik volgende week.
Vorig weekend brachten wij een bezoek aan het Industrie museum van Gent. Ik was er vorig jaar geweest met m’n vriend Manu en deed het bezoek vorige zondag nog eens over met m’n vrouw. Ik had een bijzondere reden voor ons bezoek, maar daar kom ik later nog zeer uitgebreid op terug. Het museum is ondergebracht in een voormalige katoenspinnerij, gelegen aan de Minnemeers in Gent. Het hoofdgebouw dateert uit 1905.
Gent was in de middeleeuwen een vooraanstaand centrum voor de wol- en katoenproduktie. In de 13 de en 14 de eeuw waren de Gentse lakens bekend tot ver buiten de landsgrenzen. Sinds de 16 de eeuw rezen in Gent textielfabrieken als paddenstoelen uit de grond. Wanneer je boven op de vijfde verdieping van het museum door de grote ramen kijkt heb je een prachtig panorama op de binnenstad van Gent.
Wanneer je goed kijkt zie je aan de horizon zowat alle torens van Gent opduiken. Van links naar rechts herken je de toren van de Sint-Baafskathedraal, de Sint- jacobskerk, het Belfort, de Sint-Niklaaskerk, de gebouwen van de Bond-Moyson op de Vrijdagmarkt en het Gravensteen.
Vooreerst bezochten wij in het museum de zeer interessante afdeling over de woelige geschiedenis van de textielnijverheid in Gent. In een volgend postje laat ik daar enkele sfeerbeelden van zien. Maar eigenlijk waren we voor iets anders naar het museum gekomen. Iets waar ik later zeer uitgebreid op terug zal komen. Of had ik dat al gezegd ?
Omdat ik vandaag jarig ben trakteer ik met een nieuwe reeks foto’s over Gent. Ik heb een tweede pagina toegevoegd aan “Gent in the picture” met 24 extra foto’s uit mijn albums over Gent. Allemaal foto’s die ik de voorbije tien jaar heb genomen in de stad waar ik mij thuis voel. Iedere foto is aanklikbaar en in groter formaat te bekijken. Om naar “Gent in the picture / deel 2” te gaan hoeven jullie alleen maar op onderstaande foto te klikken.