De kunst van het drukken

13 / In de donkere kamer.

Net zoals de hoogdruk honderd jaar eerder een verbond had moeten sluiten met de fotografie voor het vervaardigen van loden clichés, zo kwam ook bij de offset of vlakdruktechniek de fotografie weer om de hoek kijken. Het ging weliswaar nog om de analoge fotografie, want het digitale tijdperk was toen nog niet echt ingezet. De samensmelting van de fotografie en de offset noemde men de “reprografie”.

Maar het begon dus bij de foto opname. Ik herinner mij dat men voor professionele fotokwaliteit in die tijd vaak gebruik maakte van 6×6 cm diapositieven, die meestal gemaakt werden met een Hasselblad-camera, een toestel waarmee men perfecte opnames kon maken om daarna over te brengen op grafische film.


Wanneer het echter ging om meer technische opnames, zoals bijvoorbeeld bij kunstvoorwerpen die moesten worden gefotografeerd voor reproducties in kunstboeken of catalogussen, gebeurde dat met een reprocamera, later ook process-camera genoemd.
Eerst waren er de horizontale reprocamera’s, die reeds in de jaren dertig van vorige eeuw hun intrede deden maar tot een eind in de jaren tachtig nog volop in gebruik waren. Deze reprocamera’s waren in wezen reuze grote fototoestellen.

Afb. Steendrukmuseum Valkenswaard

Een reprocamera bestond uit een frame achteraan, waarop het te fotograferen voorwerp werd geplaatst. Het frame was gemonteerd op een rail zodat het horizontaal heen en weer kon bewegen, dichterbij of verder weg van de lens.
Naast het kopieerframe stonden grote lampen opgesteld in een hoek van 45 graden, eveneens op de rail gemonteerd zodat zij gelijktijdig met het frame konden meebewegen.

Aan de andere kant had je de kast waarin zich achter glas de lenzen bevonden en daarachter de balg. Aan de voorkant was de vacuümrug, een paneel dat via een vacuümpomp luchtledig kon worden gezogen. Op die manier kon men de grafische film, die uit grote vellen bestond, als het ware tegen het paneel kleven.
Tenslotte had je het matglas, een groot venster waarop je het beeld kon scherpstellen. Met de knoppen op het bedieningspaneel kon je het diafragma en de sluiterstijd van de lenzen correct instellen.

Een reprocamera werkte dus net hetzelfde als een fototoestel, alleen was alles sterk uitvergroot. De opnames werden niet op fotografische film gemaakt, maar op reprografische film, die uit losse vellen van verschillende formaten bestonden. Je had het ook in de vorm van een grote rol waarvan je het gewenste formaat moest afsnijden.
Reprografische film was uiterst lichtgevoelig. Bepaalde soorten film waren bestand tegen rood licht, andere soorten konden geen enkel licht verdragen. Het werken met een reprografische film gebeurde dus ofwel bij rood licht ofwel in volslagen duisternis.

Na de opname werd de film ontwikkeld en gefixeerd. In de doka werd eveneens op fotografische wijze de vier kleurselecties gemaakt voor quadrichromie. Daarna verhuisde alles naar de repro- en lay-out afdeling waar de grafische film werd gemonteerd en verwerkt tot de te drukken pagina’s.