Hoge kraters. (1/2)

Vorige week donderdag hadden we nog een mooie nazomerse dag. Vrouwtjelief en ik wilden van die gelegenheid gebruik maken om een uitstapje te doen. We besloten om, voor de eerste keer sinds haar ziekte, een beetje verder weg van huis te gaan. We reden naar de Westhoek. We hielden halt aan het “Hooge Crater Cemetery” in Ieper, een Brits militair kerkhof zoals er in deze streek tientallen zijn.
Amper 100 meter verderop lag het pretpark Bellewaerde, maar daar gingen wij niet naartoe. Ons doel was de kapel die aan de overkant van de weg stond en die reeds lang geen kapel meer is.

Hier stond ooit het “kasteel ’t Hooge” dat sinds 1851 in handen was van de adelijke familie De Vinck. Maar in 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en werd hier zeer hevig gevochten. Baron Gaston De Vinck zag zich genoodzaakt om samen met zijn gezin te vluchten.
Toen hij in 1919 terugkwam, zag hij dat zijn kasteel met de grond gelijk was gemaakt. In 1927 liet hij, op de plaats waar het kasteel stond, een kapel en een schooltje bouwen.

Maar eind jaren ’70 werd in het schooltje gestopt met lesgeven door een tekort aan leerlingen. In 1992 kocht de familie De Smul de gebouwen, die ze restaureerden en er het Museum Hooge Crater in onderbrachten.

Dat museum wilden wij vorige donderdag wel eens bezoeken. Maar eerst dronken we nog een latte macchiato op het gezellig terras van het gelijknamig café dat door dezelfde eigenaars van het museum wordt uitgebaat.

Het museum zelf zit volgestouwd met authentiek oorlogsmateriaal dat in deze streek werd opgegraven en verzameld. Een uitgebreide collectie aan wapens, uitrustingen en foto’s, tentoon gesteld achter glas in levensgrote reconstructies van oorlogstaferelen.
Enkele sfeerbeelden.

Indrukwekkend waren ook de ontelbare obussen die achter een ijzeren hek in een grote nis waren opgesteld.

Er waren ook enkele kamertjes ingericht in de stijl van 1918 waar allerlei kaders en spullen uit die tijd waren bijeen gebracht. Antiek en vooral authentiek materiaal die iedere verzamelaar van oudheidkundige hebbedingen zou doen watertanden.

Na ons museumbezoek maakten wij nog een wandeling. We trokken achter het museum de velden in, op zoek naar de echte hoge kraters. Daarover vertel ik volgende keer meer.

Bron :
www.hoogecrater.com
http://www.inventaris.onroerend.erfgoed

Shoot.

Vorige week was ik uitgenodigd op de officiële opening van de tentoonstelling “Shoot” in het Mudel en dat was voor mij vooral een blij weerzien met de vrienden en collega’s, die ik al zes maanden heb moeten missen doordat ik mijn vrijwillerswerk tijdelijk heb moeten stopzetten door de ziekte van mijn echtgenote. Het heeft mijn verlangen om terug aan de slag te gaan, alleen maar aangewakkerd.

Komende zomer, in de maand augustus, komen alle schuttersverenigingen van Europa naar onze stad Deinze voor het driejaarlijks schutterstreffen.
Naar aanleiding daarvan organiseert het Museum van Deinze en de Leiestreek een interessante tentoonstelling omtrent het schutterswezen als cultureel erfgoed.

Schuttersgilden ontstonden op het einde van de 13e eeuw in de grotere steden van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Aanvankelijk was het hun voornaamste taak om de stad te beschermen tegen externe aanvallen en de orde, rust en veiligheid van de inwoners te vrijwaren. In de 15e eeuw verdween het militair belang van de gilden en evolueerden deze naar sociale genootschappen, waarbij de nadruk kwam te liggen op het recreatieve en sportieve aspect. Regelmatig werden daarbij ook prijsschietingen georganiseerd.
Net zoals alle gilden, hadden ook de schuttersgilden een patroonheilige. Bij de handboogschutters was dat doorgaans Sint-Sebastiaan, terwijl de kruisboogschutters meestal opteerden voor Sint-Joris.
In onze stad zijn nog steeds vijf schuttersverenigingen actief, waarvan de oorsprong van de oudste vereniging teruggaat tot 1428.

Voor deze tentoonstelling ontleende het Mudel bij het S.T.A.M. in Gent dit groot schilderij van een onbekende meester uit de 17e eeuw. Het schilderij toont een tafereel in Gent in 1612, toen Aartshertogin Isabella daar deelnam aan de koningsschieting van het Sint-Jorisgilde, omringd door haar hofhouding en een enthousiaste menigte. (klik op de afbeelding om te vergroten)

“Shoot” behandelt de geschiedenis van het schutterswezen en stelt heel wat waardevol schutterserfgoed tentoon. Daarnaast worden enkele linken gelegd naar belangrijke kunstenaars in de Leiestreek die zelf actief waren als schutter, zoals Gustave De Smet en Constant Permeke.
De tentoonstelling loopt nog tot 25 september. Over mijn bezoek aan het Mudel vertel ik later nog iets meer.

Hierboven een zeer oude foto uit 1879, genomen in Deinze bij een prijsschieting van de handboogschuttersgilde Sint-Sebastiaan.
(Collectie Mudel)

Photoshop avant la lettre.

In het fotoarchief van het Museum van Deinze en de Leiestreek, waar ik als vrijwilliger werk, bevindt zich ook een collectie oude post- en prentkaarten uit de Leiestreek.
Ruim honderd jaar geleden waren postkaarten enorm populair. Er waren duizenden postkaarten in omloop over de meest uiteenlopende onderwerpen. Voor zowat elke gelegenheid, of gewoon zomaar om contact te houden of een boodschap over te brengen, werd een kaartje gestuurd. Postkaarten waren de sociale media van die tijd. Voor heemkundigen zijn ze nu van onschatbare waarde als bron van informatie.

Bij het archiveren van de postkaartencollectie van het museum, stuit ik soms op merkwaardige zaken.
Zo werden afdrukken van foto’s aan het begin van de vorige eeuw vaak ingekleurd, omdat kleurenfotografie uiteraard nog niet bestond. Bij het inkleuren liet men al eens de fantasie de vrije loop.
Zoals bij deze twee postkaarten, die op het eerste zicht totaal verschillend lijken. Maar bij nader toezien blijkt het twee keer om dezelfde foto te gaan. Van de ene postkaart heeft men een mooi ingekleurd tafereel gemaakt.

Bij de andere postkaart heeft men van dezelfde foto op “artistieke wijze” een nachteffect proberen te bekomen.


In die tijd werd het wel vaker gedaan, op kunstmatige wijze een nachtopname gecreëerd bij de afdruk van een foto. Het was een soort van “photoshop avant la lettre”. Een postkaart van de Markt van Deinze, bijvoorbeeld, heeft men zodanig bijgewerkt om een donkere nacht te suggereren, dat men er zelfs de lichtstralen van de fietslantaarns heeft bijgetekend. Ook het maantje en de wolken werden er bij geschilderd. De originele foto is amper nog te herkennen.

(Klik op de afbeeldingen om te vergroten)

De techniek om van een zwart-wit-negatief een kleurenafdruk te maken noemde men fotochromie. Hierbij werd gebruikgemaakt van vier tot soms meer dan tien beelddragers, één voor elke kleur die men gebruikte.
Het te drukken gedeelte van het beeld werd per kleur fotografisch uitgefilterd en vervolgens op de beelddrager (= een gravure-plaat ofwel een lithografie steen) overgebracht. De kleurenafdruk werd bekomen door op hetzelfde blad papier achtereenvolgens een afdruk te maken van alle uitgefilterde beelden, telkens met een andere inktkleur.

Wetenschap, twijfel & kunst. (4/4)

Tijdens ons bezoek aan het Gentse Universiteits Museum zagen we nogal wat dingen die niet zo geschikt waren voor gevoelige zielen… of magen.
In deze kast, bijvoorbeeld, stonden allerlei vaasjes met daarin lint- en andere vieze wormen op sterk water.

Een vleermuis, een foetus van een kangoeroe en een dikke pad werden er op dezelfde manier bewaard.

We stonden ook even stil bij deze honderd jaar oude leguaan op sterk water. Mijn vrouw kreeg er de kriebels van. Ik kreeg van haar een kwaaie blik toegeworpen toen ik opperde dat dit vaasje wel mooi zou staan op ons nachtkastje. :-/

Het duurde even voor we doorhadden wat er zich in deze lange, smalle bokaal bevond. Het was een octopus.

Deze foto behoeft geen verdere commentaar.

Mijn vrouw meende plots, in een hoek van het museum, drie enge, zwevende mannen te hebben gezien, maar volgens mij heeft ze zich dat alleen maar ingebeeld.

Maar dit leek levensecht. Een 19e eeuws wassen afgietsel van een door lepra aangetast gezicht van een dode vrouw, vervaardigd door ene Jules Baretta. Het wassen afgietsel diende als didactisch materiaal voor de studenten.

Dit ding was dan weer niet in was, maar een geprepareerd hoofd van een onbekende vrouw op sterk water. Het preparaat werd vervaardigd door de Gentse anatoom Adolphe Burggraeve waarbij hij de bloedvaten injecteerde met een bepaalde vloeistof. Het preparaat moest dienen voor verdere studie.

Ik kon hier slechts een kleine greep tonen uit de talrijke curieuze voorwerpen die in het Gents Universiteits Museum zijn tentoongesteld. Op de website van het museum is alle verdere info over het museum te vinden.
Mijn vrouw hield het voor bekeken en dus volgde ik haar naar de uitgang, uitgezwaaid door deze “Oude Belg”.

Wetenschap, twijfel & kunst. (3/4)

In de volgende zaal die we aandeden in het Gents universiteitsmuseum (GUM) stond een paard. In de dierengeneeskunde gebruikte men lang geleden houten modellen om de anatomie van het dier te bestuderen. Dit houten paard is daar een voorbeeld van.

Ook in deze zaal waren de voorwerpen niet geordend per wetenschap. Voorwerpen van totaal verschillende aard stonden er naast elkaar opgesteld.
Deze vijf meter lange paal hoort thuis bij de antropologie. Het is een “bisjpaal” (gelieve het woord goed uit te spreken 🙂 ). Het visualiseert een man die bovenaan staat en naar de bovenwereld reikt. Zijn fallus symboliseert zijn vruchtbaarheid. De vrouw staat onderaan en is verbonden met de aarde. Zij zorgt voor voedsel en leven.
Dit stereotype beeld bestaat blijkbaar al heel lang. De paal is afkomstig van de “Asmat”, een volk uit Nieuw-Guinea.

Deze kurkmaquette van het Pantheon in Rome kwam in 1829 in de verzameling van de pas opgerichte Gentse universiteit terecht. Het diende als model voor de studenten Grieks-Romeinse geschiedenis en architectuur.

Met deze vaas en drinkschaaltjes kwamen we bij de oude Grieken terecht. Deze gebruiksvoorwerpen dateren van ongeveer 450 jaar voor Christus en zijn versierd met figuren, zowel uit de Griekse mythologie als uit het dagelijks leven.
Waarschijnlijk zijn deze vazen afkomstig uit graven van de Etruskische stad Vulci. Ze kwamen door toedoen van professor Joseph Roulez rond 1840 in de Gentse universiteit terecht.

Dit zijn Etruskische beeldjes om de Goden te danken voor een verkregen gunst. De beeldjes op de linkse foto stellen tweelingkinderen voor. Ze werden omstreeks 1969 gevonden in Nigeria.

In iedere zaal en in iedere kast van dit museum stonden de meest merkwaardige spullen opgesteld. Het deed soms denken aan een album van Kuifje. We verwachten ieder moment om professor Zonnebloem van achter de hoek te zien komen.

Deze gekke beeldjes komen uit de Ifá-religie die deel uitmaakt van de voodoo-cultuur op de caribische eilanden.

Dan was er ook nog dit te zien : een fantoombekken. Tot ver in de 18e eeuw waren vroedvrouwen meestal ongeschoold en niet voorbereid op complicaties tijdens een geboorte. In Frankrijk gaf koning Lodewijk XV aan zijn hoofdvroedvrouw Angélique du Coudray de opdracht om alle vroedvrouwen beter op te leiden. Deze reisde vervolgens door heel het land om demonstraties te geven en gebruikte daarvoor dit model van een vrouwenbekken.

Zo waren we weer bij de geneeskunde beland. Dit zijn menselijke organen met in het midden een hart.

In deze grote kader waren afgietsels bijeen gebracht van de slagaders van de menselijke hersenbasis, gemaakt door Bertha De Vriese. Zij studeerde aan het einde van de 19e eeuw als eerste vrouw aan de Gentse universiteit. Ze maakte deze afgietsels voor haar doctoraatsonderzoek en verrichtte daarmee baanbrekend werk. Als vrouw kreeg ze echter nooit toegang tot het academisch netwerk. Dat was in die tijd een mannelijk onderonsje.
(Let bij deze foto niet op de weerspiegeling van de fotograaf.)

Op dit merkwaardig middeleeuws schilderij is een autopsie te zien van een dode siamese tweeling.

Misschien vinden jullie dat ik in deze reeks wat teveel enge dingen laat zien ? Dat is waar. Zou ik niet mogen doen. Volgende keer wordt het nog erger.

Wetenschap, twijfel & kunst. (2/4)

We waren in het Gents Universiteits Museum waar we ons vergaapten aan de talrijke curiosa die hier, een beetje kris kras door elkaar, zijn tentoongesteld.

We stonden een tijdje stil bij dit vreemde en twijfelachtig apparaat dat ruim honderd jaar geleden werd gebruikt in de psychologische geneeskunde.

Talrijke kleinere wetenschappelijke instrumenten waren er te zien. Het toestel rechts op de onderstaande foto is een zogenaamde “screw-barrel” microscoop.
De eerste microscopen waren eigenlijk veredelde vergrootglazen. Ze hadden maar één lens en konden hooguit enkele keren vergroten. Bij een screw-barrel microscoop kon je het beeld scherpstellen door een buis (barrel) in een cilinder te schroeven.

In een andere kast stonden nog meer microsopen opgesteld. Daaronder lag een voorwerp dat helemaal niet met een microscoop moet worden bekeken. Het is de penis van een potvis, bijna twee meter lang.

Het toestel hieronder is een chronoscoop. Aan het einde van de 19e eeuw zochten psychologen naar een manier om hun onderzoeksresultaten in objectieve cijfers uit te drukken. Daarvoor gebruikten ze onder meer deze chronoscoop, een apparaat dat zeer korte tijdsintervallen kon meten zoals reactietijd of zintuigelijke prikkels. De chronoscoop werkte in feite als een stopwatch.

Wat verder stond een toestel waarmee men experimenteerde met elektriciteit en licht.

En dan kwamen we terecht bij de studie van het geluid en de wetenschap van de telecommunicatie. Een technologie die in de loop der tijden een hele weg heeft afgelegd.

Allerlei prototypes en antieke toestellen, die werden gebruikt in de telegrafie trokken onze aandacht. Soms was het niet altijd duidelijk waar elk voorwerp precies voor diende. De bijhorende info met meer uitleg was soms verwarrend of zelfs helemaal niet aanwezig. Maar dit was dan ook het museum van de wetenschap en de twijfel.

We luisteren vandaag met gemak naar onze favoriete muziek op spotify of You Tube. Maar met dit ding is alles begonnen : een fonautograaf (niet te verwarren met een fonograaf).


Een fonautograaf was een soort prehistorische bandopnemer, een apparaat met een hoorn en een stift die geluidstrillingen kon registreren en vastleggen op een met roet zwart gemaakt papier. Het toestel was bedoeld om het menselijk stemgeluid te bestuderen. Er was echter geen enkele mogelijkheid om de opnames af te spelen of te beluisteren.
Pas in 2009 slaagde men erin om een opname van fonautograaf om te zetten in daadwerkelijk geluid. Het betrof het liedje “Au clair de la lune“, gezongen in 1860 door ene Edouard-Léon Scott. We konden in het museum ook zelf de opname beluisteren.

Daarna wandelden we verder langs kasten vol met de meest merkwaardige voorwerpen. Je zou bij iedere kast minuten lang kunnen blijven stilstaan om elk voorwerp van naderbij te bekijken. Maar daarmee ben je wel een week lang zoet en zoveel tijd hadden we niet.

Heel fraai was ook dit rijk versierde “kenniskastje” uit de 17e eeuw. Een kastje met allerlei luikjes en schuifjes, waarin kennis kon worden bewaard, zodat er achteraf niet meer moest worden getwijfeld. Formules, nota’s met bevindingen of resultaten van onderzoeken werden er veilig in opgeborgen. Het was een soort “database avant la lettre”. Men had het kastje hoog aan de muur opgehangen zodat bezoekers niet in de schuifjes of achter de deurtjes konden gaan snuisteren en op die manier het fragiele kastje eventueel konden beschadigen.

Stuk voor stuk interessante voorwerpen om even bij stil te blijven staan. Maar dit museum had nog meer merkwaardige dingen in petto.

(wordt vervolgd)