Dwars door de Scheldemeersen.

Héél lang geleden postte ik geregeld iets op deze blog, maar toen werd Vrouwtjelief erg ziek en geraakte ik zelf ook wat in de lappenmand, waardoor veel dingen aan de kant werden geschoven.
Maar nu zijn we allebei aan de beterhand en kunnen we stilaan ons normale leven terug opnemen. En zo dacht ik eraan om weer eens iets op de blog te posten. Iets over mijn wandeling van vorige week, bijvoorbeeld. Toen had ik zin om eens flink de benen te strekken. Dat was ook al heel lang geleden. Vrouwtjelief, die nog herstelt van een zware operatie, zag dat zo niet zitten. Dus ging ik in m’n eentje op stap.

Aan het jaagpad langs de Schelde in Nazareth, een gemeente halfweg tussen Gent en Oudenaarde, zijn er twee wandelroutes die dwars door de Scheldemeersen lopen : de “vlinderroute” en de “rupsroute”. Aangezien ik al lang geen dartele vlinder meer ben, koos ik voor de “rupsroute”, de kortste en de gemakkelijkste. Beide routes starten aan de aanlegsteigers, net voorbij de fabrieksgebouwen van een industriële maalderij.

Hier kon ik aan mijn lentewandeling beginnen. “Lente” is een groot woord, het was behoorlijk frisjes, amper tien graden en hier aan het water waaide een stevige bries die me koude rillingen bezorgde. In de lucht dreven dikke wolken die soms dreigend kwamen opzetten, maar het bleef gelukkig de hele namiddag droog.
Eerst moest ik nog een eindje het jaagpad langs de schelde volgen. Aan mijn rechterkant keek ik uit over de Schelde en aan mijn linkerkant had ik al een mooi zicht op de uitgestrekte Schelde meersen.

Wat verder, via een rudimentair trapje kon ik het jaagpad verlaten. Zo was ik ook meteen verlost van de talrijke wieltoeristen die me aan een vliegende vaart voorbij zoefden.

Een aardeweg leidde me de Scheldemeersen in, weg van de bewoonde wereld. Wat was het hier stil en rustig. Je hoorde er enkel de vogeltjes kwetteren. Talrijke konijntjes huppelden hier rond, maar voor ik ze op foto kon vast leggen waren ze weer verdwenen in het struikgewas. Het zou al helpen als zo’n beest ook eens vijf seconden stil wou zitten.

De talrijke knotwilgen in deze weilanden trotseren al eeuwenlang de beukende winden die over deze vlaktes waaien. Maar nu blies de wind toch wat zachter dan daarnet aan de Schelde.

Geheel onverwacht botste ik op enkele grote vijvers of waterplassen. Een mooi natuurgebied dat echter, zoals een bord en een omheining met prikkeldraad aangaven, op privaat terrein lag en verder niet toegankelijk was voor een doordeweekse wandelaar.

Een visje vangen zat er dus voor mij niet in. Dan maar weer verder langs de Scheldemeersen. Iets verderop trof ik uitgestrekte en netjes onderhouden weiden aan, die duidelijk ook privaat eigendom waren. Paarden of koeien graasden er niet. Ik vermoed dat daarvoor de velden er nog iets te nat en te drassig bijlagen.

Ik volgde verder mijn pad dat aan de ene kant afgebakend was door een overwoekerde sloot.

De sloot ging uiteindelijk over in een diepe beek die, voor zover ik kon nagaan, de Moerbeek heet. Daar veranderde de veldweg plots in een een oerdegelijke, Vlaamse kasseiweg. Eentje waar ze in Roubaix stikjaloers zouden op zijn.

Dit stuk van de wandeling liep door landbouwgebied. De kasseiweg volgde evenwijdig de Moerbeek, met ongeveer om de vijftig meter een brugje langs waar de boeren hun akkers kunnen bereiken.

De kasseiweg hoefde ik niet te blijven volgen. Algauw moest ik links afslaan en ging de route terug de velden in. Dit was een lastig stuk van de wandeling omdat hier mijn voeten bij iedere stap die ik deed, diep wegzakten in de drassige grond.

Na ruim een kwartier door het zompige gras te hebben geploeterd kreeg ik eindelijk vaste grond onder de voeten. Een met grint verharde aardeweg kronkelde zich verder langs meersen en ontelbare knotwilgen.

En dan kwam ik ineens op een open terrein terecht en zag ik de Schelde terug opdoemen.

Een smalle wegel leidde me van hier terug naar het jaagpad, nabij de aanlegsteigers, waar ik mijn wandeling begonnen was.

De laatste kilometers van mijn wandeling waren moeizaam verlopen en kwam ik amper nog vooruit. Hoog tijd dat ik wat meer aan mijn conditie werk. Hopelijk komt binnenkort de lente er helemaal doorheen. Vanaf dan kan het alleen maar beter gaan.

(Alle foto’s zijn aanklikbaar om te vergroten)

Hoge kraters. (2/2)

Na ons bezoek aan het Museum Hooge Crater in Ieper, maakten mijn Vrouw en ik een wandeling langs de velden achter het museum. Ons doel was het “kraterbos” dat op ongeveer anderhalve kilometer afstand van het museum ligt. Dat leek ons voor Vrouwtjelief, die nog te zwak is om lange wandeling te doen, net haalbaar. Aanvankelijk ging de weg zelfs lichtjes naar beneden, waarna het weer “vals plat” bergop ging.
Na zo’n halve kilometer kwamen we bij “Barak De Vinck”.

Toen Baron Gaston De Vinck in 1919 naar hier terugkwam en zag dat zijn kasteel door de gevechten tijdens de oorlog, met de grond gelijk was gemaakt, bouwde hij voor zichzelf en zijn familie een betonnen noodwoning.

Baron De Vinck en zijn gezin voor zijn betonnen noodwoning, omstreeks 1920.
Foto : www.hoogecrater.com


Deze noodwoning is bewaard gebleven en gerestaureerd. Je kan het huis afhuren om er je vakantie in door te brengen. Alles is er voorzien, maar je moet er rekening mee houden dat alles er nog is zoals in 1919. Zo is er geen leidingwater en geen elektriciteit. Je leeft er zoals men dat deed in 1919. De ideale manier om te onthaasten.

Toen we aan Barak De Vinck waren, kon Vrouwtjelief plotseling niet meer verder. Ze had haar krachten blijkbaar overschat. Ze besloot om hier op mij te wachten op een bankje. Nadat ik had beloofd om spoedig terug te zijn, liet ik mijn vrouw achter (foei) en zette ik de wandeling alleen verder. De weg ging nu wat steiler de hoogte in. Algauw kwam ik in open terrein en zag ik in de verte het kraterbos liggen.

Ik bevond mij hier op de zogenaamde “Bellewaerde Ridge“. Deze uitgestrekte gronden behoorden vroeger toe aan Baron De Vinck. Hier stond ooit de “Bellewaerde hoeve“, waarnaar het befaamde pretpark is genoemd. De hoeve zou hebben gedateerd uit de 14e eeuw.

In 1915 bevonden de Britse troepen zich in en rondom de Bellewaerde hoeve. Op 2 juni 1915 slaagden de Duitsers erin om de hoeve te veroveren, nadat ze een week ervoor een gasaanval hadden uitgevoerd. De gevechten bleven hier aanhouden, geen van beide legers boekten enige terreinwinst.

De weg bleek voor een ongeoefend wandelaar, zoals ik, toch wel een kuitenbijter, maar na anderhalve kilometer wees een pijl naar een zijdelingse aardeweg die recht naar het kraterbos toeliep.

Zo zag dit bos eruit, anno 1915.

In dit bos liggen nog steeds elf mijnkraters. Op 25 september lieten de Briiten mijnen ontploffen onder de Duitse stellingen. Tegelijk voerden ze een grote tegenaanval uit en slaagden er zelfs in om de Bellewaerde hoeve te heroveren. Maar de tegenaanval draaide uiteindelijk uit op een desastreuze mislukking. Door de vele beschietingen werd de Bellewaerde hoeve uiteindelijk tot puin herleid.
Behoedzaam ging ik op verkenning in het bos.

Algauw stuitte ik op een mijnkrater. De foto hieronder is niet zo geslaagd. Door het spel van licht en schaduw is de diepte van deze krater op de foto niet waar te nemen. Maar het was echt wel een grote , diepe put die voor mij lag. Afdalen in de put durfde ik niet, want dan zou ik er waarschijnlijk nooit ofte nooit meer zijn uitgeraakt.

Ik volgde nog een tijdje het bospad, vond nog een tweetal minder diepe kraters en raakte daarna een beetje mijn oriëntatie kwijt. Plots stond ik terug naar de rand van het bos.
Vanaf deze heuvelrug hadden de Duitsers een panoramisch zicht op de Britse linies. Daarom waren deze heuvels van strategisch belang. Maar door het feit dat beide legers hier drie jaar lang vast zaten en er voortdurend gevechten waren, werd dit landschap tijdens de Eerste Wereldoorlog helemaal verwoest.

Het kasteel van Baron De Vinck werd later nooit meer heropgebouwd. In 1953 zou de baron een deel van zijn gronden, hier twee kilometer vandaan, verpachten aan Albert Florizoone, die er een dierentuin zou oprichten onder de naam “Safari Bellewaerde”, de voorloper van het huidige pretpark.

Maar tijdens de Eerste Wereldoorlog was op deze heuvels weinig pret te beleven. Een foto in het Museum Hooge Crater, toont de helse toestanden die hier toen heersten. We zien gewonde Britse soldaten, die niet werden achtergelaten, maar geëvacueerd naar iets veiliger oorden.

Maar Ik had mijn vrouw achtergelaten ! 😮 Oeps ! Ik was haar niet vergeten natuurlijk, ik had alleen eventjes (heel eventjes maar) niet meer aan haar gedacht. Hoog tijd om op mijn stappen terug te keren.
Bij de Barak De Vinck vond ik haar goed en wel terug. Samen gingen we daarna nog een lekker hapje eten in café/bistro “De Hooge Crater”, alvorens terug huiswaarts te keren.

Bron :
www.hoogecrater.com
http://www.inventaris.onroerenderfgoed.be

Winterbos.

Vorige week bleken plots sommige links en widgets in de linkerkolom van deze blog op mysterieuze wijze te zijn verdwenen en niet meer terug te halen. Er zat niets anders op dan de hele lay-out van de blog om te gooien. Maakt niet uit, het merendeel staat nu terug netjes waar het hoort te staan.

Doordat Vrouwtjelief zo ziek is geworden, waren de laatste weken en maanden ook voor mij nogal zenuwslopend. Om het hoofd een beetje te kunnen leegmaken probeer ik af en toe, tussen alle beslommeringen door, een kleine wandeling te maken. Gewoon, hier ergens in de buurt of niet te ver weg.
Na alle grijze, mistige dagen van de week ervoor, scheen vorige maandag de hele dag het zonnetje. Vrouwtjelief was rond de middag ingedommeld in de sofa. Voor mij een ideaal moment om op stap te gaan.
Ik reed met de fiets naar het stadsbos van Deinze. Ik liet mijn stalen ros achter bij de ingang van het domein en maakte een deugddoende winterwandeling in de bosdreef. In en rondom het bos maakte ik enkele sfeerfoto’s.

#Throwback / 6-1

Een liefelijk oord.

In de maand oktober van het jaar 2016 maakten wij een wandeling langs de mooie, grote vijver in Oostakker, nabij Gent. Deze vijver is ontstaan door zandwinning, op een plaats waar lang geleden ooit een vliegveld lag. De vijver is 2,5 ha. groot en is tot vier meter diep. De oevers zijn dicht begroeid met wilgen. De vijver is een paradijs voor hengelaars en sportvissers.
Het hele natuurgebied maakt deel uit van de vijf groenpolen rond Gent en heeft de welluidende naam “Wonderwoud” gekregen.

Wij maakten er een fikse wandeling, helemaal rondom de vijver. Het was er vredig stil. Een liefelijk oord, waar je alleen de vogeltjes hoorde kwetteren.

Vandaar zetten wij onze wandeling verder naar een ander oord in Oostakker, daar niet zover vandaan. De plaats waar we naartoe gingen stond in schril contrast met de vredige schoonheid aan de vijver. Een kaarsrechte, lange weg tussen de akkers leidde ons ernaar toe.

De naam van de straat was al onheilspellend genoeg…

De weg kwam uiteindelijk uit bij een lelijke, grauwe betonnen muur, die was aangetast door een soort oranje schimmel.

Een akelig ogend informatiebord uit 1944 maakte ons duidelijk dat deze plaats toegankelijk was, maar de prikkeldraad bovenop de muur was niet uitnodigend en liet uitschijnen dat er zich achter deze muur niet zo’n liefelijke plek bevond.

We liepen langsheen de muur tot we bij de ingang van het domein kwamen, dat werd bewaakt door twee vervaarlijk uitziende, stenen leeuwen.

Ooit was dit een munitiedepot van het Belgisch leger, opgericht in 1938, tot het in 1942 in handen kwam van de Duitse bezetter.
Enigszins schoorvoetend gingen we naar binnen.

(wordt vervolgd)

Een fietstochtje van niks. (2/2)

Met mijn fiets aan de hand had ik via het vlonderpad de meersen overgestoken, nabij het mini-dorp “Zeveren”. Eenmaal aan de overkant fietste ik verder langsheen een mooi natuurgebied.

Volgens “Natuurpunt” heet het hier de “Zeverenbeekvallei”, een beschermd natuurgebied van 200 hectaren dat bestaat uit diverse biotopen, zoals meersen, dotterhooilanden en broekbossen. Dit natuurgebied ontstond na de ijstijden, toen hier een moeras van een metersdikke veenlaag werd gevormd.

Ik trapte gezwind verder langs een kaarsrecht macadam-baantje, met links van mij een bos en aan mijn rechterkant malse weiden, tot ik bij enkele boerderijen aankwam.

Zo reed ik ook voorbij het hoevetje waar kunstenaar Juul Claeys woonde. Toen Juul Claeys hier in 1966 zijn intrek nam, maakte hij van de stal en de duiventoren, aanpalend aan de woning, zijn atelier.

Juul Claeys werd geboren in 1930. Hij combineerde vanaf 1964 het beroep van piloot met een opleiding aan de academies van Gent en Deinze. Hij ging in de leer bij Jan Burssens, Armand Blondeel en Roger Raveel en werd in 1972 zelf leraar aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten in Deinze. De kunstenaar debuteerde in een vrij klassieke stijl en evolueerde naar abstract expressionisme. Hij overleed in 2002.

Omgeven door groen en natuurschoon, fietste ik verder in de richting van het dorpscentrum van Zeveren…

… tot ik aan het dorpspleintje kwam waar de Sint-Amanduskerk staat.

De deur stond open en ik ging even binnepiepen in dit stemmig kerkje.

Op het pleintje voor de kerk staat nog steeds een schandpaal. Deze staat hier al sinds de middeleeuwen en werd tot in de 19e eeuw gebruikt. De paal die er nu staat is slechts een kopie van de originele paal, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ernstig beschadigd werd. Wat er nog rest van de oorspronkelijke paal wordt bewaard in het Museum van Deinze en de Leiestreek.

Bij deze schandpaal eindigde mijn rit. Het was tijd om huiswaarts te keren.
Net zoals het bruggetje van daarnet, was dit een fietstochtje van niks. Maar voor mij volstond het om het algemeen welzijn van mijn gewrichten te onderhouden en te genieten van een fijne nazomerdag. 🙂

Een fietstochtje van niks. (1/2)

Mijn kinesiste raadt mij herhaaldelijk aan om te gaan fietsen of zwemmen. Zwemmen doe ik niet, daarvoor vind ik het water véél te nat. Ik probeer wel iedere dag minstens één fietstochtje te doen. Meestal hou ik het bij korte fietstochtjes van hooguit tien kilometer. Mijn fototoestel laat ik dan doorgaans thuis, want fietsen en tegelijk foto’s nemen is een moeilijk uitvoerbaar plan.
Maar op een mooie nazomerdag in september stak ik toch voor één keer de camera in m’n fietstas. Voor het fietstochtje dat ik in m’n hoofd had moest ik eerst door het centrum van onze stad. Daar al fietsend foto’s nemen zou zelfmoord zijn, maar toen ik bij de brug over de Leie kwam stapte toch ik even af om een kiekje te maken.
Deze brug heet officieel “De Kromme brug”, maar wordt in de volksmond de “bananenbrug” genoemd, omdat ze vanuit de lucht gezien de vorm van een banaan heeft.

Het is even flink doorduwen op de pedalen om de brug al fietsend over te geraken. Gelukkig heb ik een elektrisch motortje dat mij daarbij helpt. Vandaar reed ik naar de “Oude Brugse Poort” in Deinze. Helemaal aan het einde van die straat, net voor een superdruk kruispunt, sloeg ik rechts een klein straatje in, waar je alleen met de fiets in kan. Op het eerste zicht lijkt het een straatje dat aan het einde doodloopt op een maïsveld.

Maar achter de hoek, voorbij een helemaal verroeste bol op een paal, ligt er een smal pad, dat tussen de maïsvelden verder loopt.

Vanaf daar liet ik het drukke stadsverkeer achter mij. Eenmaal de maïsvelden voorbij kwam ik in een natuurgebied terecht. Ik volgde verder het fietspad tot ik uitkwam aan “Zeveren Planke”. Da’s een naam die voor mensen die niet van onze streek zijn wellicht een beetje vreemd in de oren klinkt.
“Zeveren” is een klein dorpje, niet meer dan een gehucht eigenlijk, dat aan de overkant van deze meersen ligt. Het dorp maakt deel uit van de stad Deinze. De naam “Zeveren” heeft niets te maken met het Vlaams dialectwoord voor “onzin vertellen”. De naam van het dorpje vindt zijn oorsprong in de 12e eeuw bij het geslacht “Severne” die in de middeleeuwen de heerlijkheid Severne beheerden.

Het woord “Planke” is dan weer de plaatselijke dialectvorm van “plank”. Hier een beetje verder stroomt de “Zeverenbeek” waarover vroeger een primitief brugje lag dat enkel bestond uit een eenvoudige houten plank. In de volksmond noemt men deze plek van oudsher “Zeveren Planke” en intussen is dat ook de officiële benaming.

Nog niet zo lang geleden heeft men een vlonderpad aangelegd langs waar men te voet of per fiets de uitgestrekte meersen in dit natuurgebied kan oversteken, zonder in de moerassige bodem weg te zinken of de vegetatie te beschadigen.

Je moet over flink wat stuurvaardigheid beschikken om over dit smalle vlonderpad te fietsen. Als je per ongeluk met je wielen naast het pad terecht komt maak je geheid een lelijke tuimeling. Ik stapte daarom wijselijk van m’n fiets en leidde hem aan de hand over het pad. Tegelijk nam ik ook wat foto’s en beantwoordde ik een sms-berichtje dat mijn vrouw had gestuurd. En dan durven ze nog beweren dat een man niet kan multitasken. 🙂

Zo kwam ik bij de Zeverenbeek, waar ooit de bewuste plank lag, maar waar nu toch een steviger brugje ligt.

Maar blijkbaar vind men het brugje nog steeds een “bruggetje van niks”. Althans volgens het bord dat bij het brugje werd geplaatst. Maar dat “bruggetje van niks” slaat dan weer op de houten plank van vroeger. Op de foto uit 1972 staan twee jongetjes die op de houten plank de beek oversteken. De foto is helaas door het zonlicht helemaal weg gedeemsterd. Maar daaronder staat een gedicht. Het is een gedicht van wijlen Martin Carette, die van 2010 tot 2013 de stadsdichter van Deinze was.
Ik vond het geen gedichtje van niks, integendeel. Ik wil het hier graag nog even overschrijven.

Bruggetje van niks

traagheid, alsof men door het water van de dagen waadt,
dat gestage raderwerk van verlaten

en bewaren : gezichten, bijvoorbeeld, en mensen, namen
soms niet meer dan een aanwaaiende klank
een vage glimlach, de krachtige schaterlach van een bos
en wat er verder nog kan worden bewaard
minimale dorpen, hun minimale aders- straatjes, paden
beekjes, waaroverheen een plank
bruggetje van niks, draagvlak van dromen en de graagte
van het hervinden, de thuiskomst, abstractie
van een heilzame traagte.

Martin Carette

(wordt vervolgd)